Realisme

Realisme

Realisme (column uit 2015)

Ik verklap het maar meteen:

als opiniemakers zoals René Cuperus in de Volkskrant van 7 september 2015 hun bijdrage leveren aan het debat over deze onvolmaakte wereld en daarmee laten blijken hoe wanhopig somber ze het inzien, haak ik af. Al zeggen sommigen: hij schetst de harde realiteit.

 

Vervolgens ga ik op zoek naar mensen die mij inspireren, moed geven. Het zijn de mensen die er goed tegen kunnen dat ze met het etiketje naïef/idealistisch/niet-realistisch op hun jas lopen. Voor zover ze dat al weten, want het kan ook achter hun rug op de achterkant geplakt zijn: LOL! (Voor de niet-ingewijden: dit is internet slang. Het betekent laughing out loud. Keihard uitlachen dus.)

 

Toen enkele maanden geleden, ik meen óók in de Volkskrant, een foto verscheen van een ontbijttafel met daaraan gezeten een Fries echtpaar met hun uit naastenliefde in huis genomen vluchteling, was er op Twitter grote hilariteit over de hagelslag, de jam, de beschuitjes en natuurlijk het uiterlijk van deze christenen: LOL! Soms snap ik daarom dat ‘de provincie’ een pesthekel krijgt aan ‘de randstad’ met zijn slechte manieren: religie is achterlijk, liefdadigheid belachelijk en dat moet je allemaal hardop zeggen.

Maar nu ben ik zelf aan het generaliseren, pardon. Generaliseren is een besmettelijke ziekte: als veel mensen het doen is de verleiding groot om het óók te gaan doen. En dan zou ik nu zeggen ‘kijk, dát is nou Nederland: vluchtelingen vragen om hulp en dan gaan we mensen uitlachen die iets goeds proberen te doen.’ Maar -realist die ik ben- ik weet dat niet iedereen zo is.

Nu de ellende als gevolg van oorlogen en armoede in de wereld deze kant op komt, raken veel mensen van streek, ik ook. En ik ben me ervan bewust dat ik op dit moment hevig worstel met de grenzen van nuchterheid en emotie.

 

Maar om nou in een verlammende somberheid weg te kwijnen en zo apathisch te worden dat ik niks meer kan doen, nee. Ik luister wel naar de pessimistische realisten hoor, uit beleefdheid.  Maar ik trek me op aan andere realisten, die de kracht van het woord gebruiken om te inspireren en te motiveren. Zoals bijvoorbeeld opiniemaker Bert Wagendorp, die van mening is dat de pessimisten ‘de drive van vluchtelingen om er iets van te maken onderschatten’.

 

Sombermensen, het spijt me, ik heb niks aan jullie. Dat is voor mij de harde realiteit.

 

 

 

Op aarde

Op aarde

Op aarde (column uit 2015)

Ik duw het voorwiel in één van de standaards, mijn fiets is de enige. Een paar meter verder, op een bankje in de zon, zitten drie jonge meiden voor het rouwcentrum. De ernstige gezichten passen niet helemaal bij hun outfit, die weliswaar gepast zwart, maar ook best sexy is.

 

Mijn fantasie staat altijd standby en springt aan: ze hebben misschien een leeftijdgenoot begraven.

Waarom denk ik dat eigenlijk? Is het het zwart -de kleur van het laatste afscheid- tegen die frisse jonge huid, een nadrukkelijke perspectief op vruchtbaarheid en voortzetting van het leven? Of is het mijn verdrietige ervaring dat de toekomst voor sommige jonge mensen abrupt van tafel wordt geveegd, net zo onverbiddelijk als voor mensen die hun toekomst tot en met het laatste restje geconsumeerd hebben?

 

Op de plaats waar mijn zus en ik drie maanden geleden onze broer de auto met de urn van onze moeder zagen parkeren, staat nu een andere, en een lege draagbaar op wieltjes. Bij ons was toen een kruiwagen klaar gezet, maar de beheerder kon de bescheiden steen met urn gewoon in zijn handen dragen.

 

Ik pak de bloemen voor mijn moeder en loop naar haar urnentuintje. Niet helemaal rechtstreeks trouwens. Bij de verdeling van het erfelijk materiaal ten tijde van mijn conceptie won mijn vader waar het ging om oriëntatievermogen. En dus loop ik vaak verkeerd en zelden goed.

 

Mijn moeder staat, nu ze deze aarde verlaten heeft, met haar urn boven aarde. Toen ze hier nog was verkoos ze het om later ‘toch maar gecremeerd’ en niet begraven te worden. ‘Als je hoort van die troep in zo’n kist…’ Van een eigen plekje zag ze toch maar niet af, ‘maar ik wil niet in zo’n muur’. Dus het werd een tuintje.

De lange rode roos die ik er tijdens de bijzetting neerzette is nu onherkenbaar als bloem, maar als ik hem uit de vaas pak, blijken de stekels van de steel nog goed te werken. Het heeft deze mooie zomer ook overtuigend geregend. Ik neem me voor om, behalve handschoenen, de volgende keer ook een stoffer mee te nemen om de opgespatte zanderige aarde rond de urn op de gedenkplaat weg te vegen. Boven aarde is boven aarde, toch?

 

Als ik weer bij mijn fiets kom, kijk ik hoe ver de nazit is. Ik zie wat ouderen en een klein meisje. De meeste mensen zijn al weg of staan op het punt om te vertrekken.

Daardoor voel ik me ietsje geruster in mijn ongemak: wanneer ik nú met mijn rode blouse en spijkerbroek even van de sanitaire voorzieningen gebruik ga maken, val ik wel op, maar voor minder mensen.

 

Er zijn daar meer dames voor een snelle visite en ik herken in hun doen en laten die merkwaardige opluchting die zich meester maakt van mensen na het officiële afscheid van hun doden.

 

Er wordt weer hard gepraat, de klus is geklaard, het leven gaat door. De volgende stap is samenkomen en consumeren op een levendige plek op deze mooie aarde.

 

“Op naar de Kagerplassen!”, hoor ik een vrouw zeggen. Dat bedoel ik.

 

Als ik naar huis fiets besluit ik dat het een afscheid was van iemand die een lang leven heeft mogen hebben, zoals mijn moeder.

 

 

Media

Media (column uit 2015)

De vakantie is voorbij, komkommertijd ook.

Jammer: op tv geen Zomergasten meer, geen praatprogramma’s waar de tijd wordt genomen voor gesprekken, los van de waan van de dag.

 

Het politieke reces is namelijk ook voorbij.

In de talkshows en nieuwsrubrieken zien we straks weer de spelers flitsen en blitsen. Of verkreukeld worden.

Format? “Politieke gast, je krijgt tien minuten!” (Inclusief twintig onderbrekingen door de interviewer.)

 

Er valt natuurlijk een hoop kritiek te leveren op politici. Naast de noodzakelijke ambitie zijn ijdelheid en pretenties hen niet vreemd. Maar omdat de dames en heren kritische journalisten daar ook geen gebrek aan lijken te hebben, moet ik naar een spel om het spel kijken. Een soort Wordfeud ( =woordvendetta). En niet voor de lol, in ieder geval niet voor de mijne.

 

Sommige ‘anchors’ lijken een roeping te hebben, een beetje als Jomanda -het spirituele medium uit Tiel. Deze geroepenen uit Hilversum zien zichzelf als ontmaskeraars van het Haagse wereldje. Alsof het daar louter leugenaars en bedriegers zijn.

Zo kon het bijvoorbeeld gebeuren dat Twan Huys in College Tour beleefder was tegen crimineel Willem Holleeder dan tegen politicus Diederik Samsom.

 

Dat de kijkcijfers stijgen naarmate de uitzending spannender wordt -d.w.z. de politicus wordt zó vaak in de rede gevallen dat hij daarna rijp is voor stottertherapie- is niet de bedoeling natuurlijk. Dat is slechts een aangename bijkomstigheid.

 

Biologie kent ook media, lees ik op Wikiweetalles. Daar zijn het voedingsbodems ten behoeve van een bacteriecultuur: een lauw stukje kipfilet met salmonella, bijvoorbeeld.  Word je doodziek van.

 

De relatie media en politici wordt ook wel eens een moeizaam huwelijk genoemd: ze kunnen niet zonder en niet met elkaar.

 

Ik hoop tóch dat het uitgaat tussen die twee. Word er doodziek van.

 

Minestrone

Minestrone

Minestrone (column uit 2015)

Na onze reis naar h e t W i  l d e W e s t e n van Praag, stappen we nu uit in het Verre Oosten van de Tsjechische hoofdstad, bij het andere eindpunt van tram 22. Ik zeg hardop wat ik twee haltes eerder alleen maar dacht: misschien handig om er hier uit te gaan. Daar zag ik namelijk een parasol en ik was bang dat het de laatste zou zijn.

 

Alle Tsjechen – toch gevonden tussen alle toeristen – die de tram verlaten stappen over op een bus en dat lijkt het enige wat je hier kunt doen. Eén meisje loopt wél verder, ergens naartoe. We lopen even een stukje mee en informeren of er een terras is – deze wereldreizigers kunnen nog geen uurtje zonder. „Eén halte terug”, zegt ze vriendelijk. In het Engels, we gaan het vanzelfsprekend vinden.

 

Het is half één ’s middags. Verstandige en goed georganiseerde mensen zitten nu in de schaduw te lunchen en wij lopen, meedogenloos beschenen door de koperen ploert, vele honderden meters terug. Twee haltes, blijkt helaas.

 

De parasol hoort bij een tafel op een terras vóór een bowlingbaan waar ze ook Italiaanse gerechten serveren. De kaart is in het Italiaans en Tsjechisch. Van het laatste herkennen we geen woord. De Tsjechische waardin spreekt alleen haar eigen taal, maar geen nood: nu is het Italiaans tot wereldtaal gebombardeerd. Want we veronderstellen dat zij haar eigen kaart wel snapt. Levensgezel L. wil soep vooraf en bestelt minestrone want dat woord betekent soep, weten we heel zeker.

 

Als de gerechten komen, is er geen soep bij. De waardin begrijpt uiteindelijk wat we hadden verwacht en wijst, op een totaal ander gedeelte van de kaart dan waar ‘minestrone’ staat, een woord aan: polevka.

 

Booking.com had het nog zó gezegd: je reis goed voorbereiden! Maar ik ben de taalgids vergeten. Ik erken, in alle talen, mijn tekortschieten. En de soep laten we ook maar schieten.

 

Terug in het hotel zoek ik beschaamd op internet op wat minestrone dan wél betekent als het dus geen soep is, wat ik mijn hele leven dacht.

Ahum, soep dus, gemaakt van allerlei groenterestjes -spreekt me wel aan trouwens: nooit iets weggooien, alles mag erin.

En de kok in het restaurant had zeker geen restjes groente gehad die dag om minestrone te maken. En we hadden wel gewone soep kunnen krijgen: polevka. Denk ik. Mijn talenkennis mag dan belabberd zijn, maar met mijn fantasie is niks mis.

 

Dat doet me denken aan de Tsjechische barkeeper uit het eerste deel van onze tramtrip, die uit Zambia kwam. En aan de bruiloft van een Nederlandse vriendin die aan de vooravond van ons Praagse avontuur met haar Tsjechische lief trouwde. Dan is er de receptioniste in ons hotel, die van Indonesische afkomst is. De barkeeper daar is Slowaak.

 

Participerend onderzoek leert ons dus dat er in Tsjechië, behalve toeristen uit de hele wereld, ook Tsjechen zijn, vanuit de hele wereld.

 

Het spreekt me aan. Een land als minestrone: alles mag erin.

 

Vilein zegt geen sorry

Vilein zegt geen sorry

Vilein zegt geen sorry (column 2015)

Twee docenten van een theateropleiding zouden in de jaren tachtig en negentig seksuele relaties met verschillende leerlingen hebben gehad. Enkele van deze leerlingen hebben de fluisterstilte onlangs verbroken.

Moedig. Ik geloof ze. Je komt niet voor niks eindelijk met je verdriet voor de draad, omdat, zoals nu inderdaad gebeurt, er al gauw gepraat wordt over zwartmaken en karaktermoord. En daar gaat dan alle aandacht naartoe.

„Ze waren destijds toch volwassen”, hoor je in dit verband wel zeggen. Ach ja, de dag voor hun achttiende verjaardag ‘maak je nog misbruik van een kind’ en de dag erna – én de vier tot vijf jaren die erop volgen – heb je van doen met een zelfverzekerde, volwassen vrouw.  Eentje die genoeg levenservaring heeft om geheel zelfstandig te beslissen of ze een relatie met een interessante docent aan zal gaan. Wat een metamorfose!

De afgelopen dagen ben ik me, mede door een artikel bij De Correspondent, gaan afvragen of publicaties over bovenstaande pijnlijk gevoelige zaak alle belanghebbenden wel dienen. Al was het maar vanwege de onfrisse reacties en veroordelingen op Twitter. Ik weet het nog steeds niet. Maar nu dat toch gebeurd is, kan ik het niet laten publiekelijk aandacht te vragen voor één aspect dat in alle commotie weinig belicht is.

Hoe reageren de betreffende heren?

Eén van de docenten ontkent aanvankelijk alles, maar herinnert zich later bij monde van zijn advocaat toch één gevalletje. Dat hij artistiek, pedagogisch en didactisch volledig kan verantwoorden. In een voor mij volstrekt onnavolgbaar balletje-balletjespel, met de woorden fictie, werkelijkheid en leren acteren, legt hij de volledige verantwoordelijkheid bij de aankomende acteurs: die zijn soms niet sterk genoeg om zijn doceerstijl aan te kunnen.

De andere docent verklaart dat hij er destijds uit zichzelf mee gestopt is, ondanks het toen heersende klimaat waarin dit soort relaties heel normaal gevonden werd. Maar de man kan het, als hij geconfronteerd wordt met een groter aantal relaties dan hij zelf in gedachten had, toch niet nalaten de boventalligen een vileine trap na te geven: het zouden de onsuccesvollen zijn die zich beklagen.

Beide docenten geven dus een verklaring voor hun gedrag, maar ik mis iets.

Als een docent zich niet kwetsbaar en reflectief opstelt – waar ben/was ik eigenlijk mee bezig? – en de situatie niet óók kan bekijken vanuit het perspectief van de nog steeds gekwetste leerling, duurt de voormalige machtsongelijkheid in het heden voort.

Zelfreflectie komt al een stuk dichter in de buurt van gelijkwaardigheid nú en mag voor zo’n docent niet dienen om er achteraf een pedagogische en artistiek verantwoorde draai aan te geven. En ook niet om vrouwen die anoniem willen blijven even artistiek op hun plaats te zetten.

Sommigen verwijten de Volkskrant karaktermoord en de vrouwen slachtofferschap. Het gedrag van de docenten is inmiddels veranderd, zeggen ze. Hun egocentrische denken niet. Zeg ik. De heren kunnen karakter tonen door zonder mitsen en maren te erkennen dat ze fout zaten en dat het hun spijt. Dat helpt de slachtoffers om zich weer gelijkwaardige medemensen te voelen. Erkenning van pijn kan helend werken.

Wat niet is, kan nog komen en dat hoeft wat mij betreft niet per se in de krant. Misschien is het te moeilijk voor hen. Zoals Elton John zong: ‘Sorry seems to be the hardest word.’

 

Tram 22

Tram 22

Tram 22 (column uit 2015)

We verblijven in Praag en zijn daar niet de enigen. Je zou toch zeggen dat er ook mensen besloten moeten hebben deze vakantie niet hier naar toe te gaan.

Voorlopig hou ik het erop dat de meeste Britten, Fransen, Amerikanen, Spanjaarden, Italianen, Japanners, Chinezen, Duitsers er wél zijn. En wij dan met zijn tweeën, en de rest van Nederland.

Nou kan het zijn dat ik de wereld enigszins koortsig waarneem: de buitenboel is door de zon behaaglijk opgestookt tot 37 graden. In de schaduw.

Op de markt sta ik aan een kraampje-met-weefgetouw enkele handgemaakte warme shawls voor het thuisfront te kopen en ik wil niet weten wat de temperatuur in de zon is. Ik merk niet eens of ik het bij het afrekenen extra warm krijg, zoals normaal met vreemde valuta. Tsjechië heeft kronen en voordat Griekenland alsnog uit de euro stapt – of gegooid wordt – moeten de Europese leiders nog maar eens goed bij zichzelf te rade gaan. Want dáár kan het ook zo heet zijn en dat is voor een reiziger héél oncomfortabel bij het omrekenen. Ik krijg wel hittekorting.

Levensgezel L. en ik besluiten Praag helemaal te bekijken, niet alleen het centrum. Dus nemen we tram 22, eerst helemaal naar links en dan helemaal naar rechts. Of helemaal naar het westen en dan het oosten, zeggen echte reizigers.

In het westen stappen we uit en we gaan op zoek naar een gelegenheid waar ik kan plassen en wij allebei wat kunnen drinken. We zien een driesterrenhotel en een parasol; dat moet goed komen. Eerst is er niemand door wie we gered kunnen worden, maar dan verschijnt er een robuuste, vriendelijke man van een jaar of 45 die Engels spreekt ­– in Tsjechië geen vanzelfsprekendheid. We vertellen over onze behoefte aan een drankje en terloops breng ik het toilet ter sprake. Maar hij ziet de urgentie en wijst me eerst de wc. De man kan niet meer stuk bij mij.

L. staat buiten de wc op me te wachten en vertelt dat de man ons heeft uitgenodigd in zijn bar, die eigenlijk nu gesloten is. Als wij ons drankje bijna op hebben, komt hij er even bij zitten en vraagt wat wij hier zoeken.

Om nou ‘avontuur’ te antwoorden, klinkt zo stom. Dus zeggen we dat we de 22 hebben genomen om héél Praag te zien. Kan hij ons hier iets aanbevelen? Hij aarzelt en zegt dan dat ‘The Castle’ hier niet ver vandaan is. Inderdaad, 20 minuten met de tram terug. Dat hebben we al bezocht, toen we in het centrum nog tussen een substantieel deel van de wereldbevolking liepen.

Het wordt tijd voor een wedervraag: hoe lang woont hij al in Tsjechië? Vanwege de grijzende rasta’s rond zijn diepzwarte vollemaansgezicht hebben wij het idee dat hij niet in Tsjechië is geboren. Dat klopt: 27 jaar geleden kwam hij uit Zambia hiernaartoe. Hij spreekt inmiddels ook Tsjechisch en heeft deze bar sinds kort gepacht. Daarvóór werkte hij aan de overkant van de straat, in een club. Erotic City, ik had al zoiets zien staan.

We betalen en nemen hartelijk afscheid, maar niet voor lang. Traditiegetrouw laten we overal iets hangen met waardevolle spullen erin. Zo ook nu. Dus we zien hem snel weer terug met het jasje van L. als we al op weg zijn naar de tram. Nu kan hij voor ons beiden niet meer stuk.

Om te ontdekken of er ook Tsjechen in Praag zijn, gaan we nu naar de rechterkant van de stad, het oosten bedoel ik. U hoort nog van me.

 

Oppassen met woorden

Oppassen met woorden

Oppassen met woorden (column uit 2015)

Ooit werd me geleerd op mijn woorden te passen in het uitgaansleven. Het potentiële gevaar was de feestende en vooral dronken medemens, die zich groepsgewijs door straten en kroegen rotzooide.

 

Later kwam daar het vliegveld bij: even geen grapjes over drugs en wapens, want dat is niet om te lachen. Bovendien mis je je vlucht omdat je in de bak belandt.

 

En nu moet je oppassen wat je tegen de politie zegt. Nee, dat is me te gemakkelijk.

 

Mitch Henriquez uit Aruba, op bezoek bij zijn familie in Nederland, maakte bij het verlaten van een festivalterrein een machograpje tegen een paar politiemensen: dat hij een wapen had. Hij wees daarbij op zijn kruis. De agenten zeiden hem dat je over wapens geen grapjes moest maken.

 

De festivalvierder kon het niet laten ze toe te voegen wie ze eigenlijk dachten dat ze waren. Ze waren agenten die daar hun werk deden, zou ik zo zeggen.

 

Mitch was, zei men later, een beetje aangeschoten. Ook geïrriteerd, omdat ze hem de hele tijd al in de gaten hielden. Dat is hun werk, denk ik wederom. Maar hij ging er vanuit dat het was omdat hij gekleurd was. Want in de media hoor je hoe racistisch de politie is.

 

Dat laatste zal ook bij de politie best voorkomen, want we hebben helaas allemaal vooroordelen over elkaar. En daar moeten we vanaf. Maar denken dat iemand je extra in de gaten houdt o m d a t je gekleurd bent, is óók een vooroordeel. En ik denk niet dat de dienstdoende agenten die ochtend van huis zijn gegaan met het vaste voornemen de eerste de beste gekleurde man die een grote mond geeft aan te pakken en desnoods met vereende krachten te wurgen.

 

Wel denk ik dat ze al langere tijd zwaar overspannen zijn. Ontregelende reorganisaties, rapporten over racisme, ervaringen met geweld tegen hulpverleners, gedonder met de CAO, hondsbrutale dronken burgers, denigrerende uitspraken over je IQ: je moet wel heel stevig in elkaar zitten en voor de rest een perfect leven hebben om dan nog ontspannen en fluitend naar je werk te gaan.

 

Volwassen geworden in de jaren zestig en zeventig, mocht ik de politie niet langer mijn beste vriend noemen. Dat was politiek verre van correct.

Hun vriendelijkheid werd in die dagen dan ook ernstig op de proef gesteld door langharige activisten met kortzichtige overtuigingen. Bijvoorbeeld de overtuiging dat je een betere wereld kreeg door elk gezag met ‘ludiek’ geweld te ondermijnen: huizen kraken, universiteiten bezetten, straatstenen gooien, barricades opwerpen en radiatoren op hoofden van politiemensen gooien. Allemaal voor een rechtvaardiger wereld.

 

Niet de aangevallen hoogleraren, kapitalistische projectontwikkelaars, Haagse politici en stadsburgemeesters hadden fysiek contact met de opstandige en ongehoorzame burgers. Nee, dat waren de politiemensen, die mochten het opknappen. Ook toen al.

 

Als je nou terugkijkt in de tijd, wat was er dan eerder: gebrek aan respect voor politiemensen omdat die zich tijdens hun werk misdragen en soms, zoals nu, afschuwelijke fouten maken? Of gebrek aan respect omdat het al decennia lang zo lekker, leuk en stoer is om ‘het gezag’ te treiteren, terwijl die mensen gewoon hun werk doen? Zeg ’t maar.

 

Het zwaarste verlies lijden de nabestaanden van Mitch Henriquez, en winnaars zijn er niet. Die verdomde nekklem zou verboden moeten worden, maar er is meer nodig.

 

Ik stel voor om voortaan e c h t  beter op elkaar te passen: jong, oud, autochtoon, allochtoon, blank, gekleurd, hoog- en laagopgeleid. Zonder uitzondering, zonder vooroordelen. En mét respect.

 

Dat is de les die ik geleerd heb van die ‘anti-autoritaire’ jaren zestig en zeventig, die verder veel goeds gebracht hebben.

 

Pas als respect van twee kanten komt, kan het een bijdrage aan een rechtvaardiger samenleving zijn.

 

Het Laatste Oordeel

Het Laatste Oordeel

Het laatste oordeel (column uit 2015)

Je komt er vanzelf, gewoon een kwestie van doorgaan met ademhalen. En van genoeg – vooral niet teveel – innemen. Wij spreken nu over het succesvol bereiken van het volgende kalenderjaar. Met daaraan parallel een nieuw levensjaar – waar je overigens wel oud van wordt.

Uiterlijk klopt jammer genoeg alles met mijn leeftijd, maar innerlijk loopt mijn grijzende rimpelhoofd niet echt soepel synchroon mee.

Ben ik op de verjaardag van een leeftijdgenoot met kroonjaar, dan zie ik opvallend veel grijze koppies. Ach hoe aardig, wat een leuk gebaar van de jarige om allemaal oudjes uit te nodigen, zegt mijn binnenhoofd dan.

We gaan in deze levensfase kleiner wonen. En ook bij de keuze van een nieuwe woonomgeving spoort het bij mij niet helemaal, bleek.

Het appartement  – zo heet een flat heden ten dage – ligt leuk. De loggia – da’s dan je balkonnetje – biedt uitzicht op de kerk. Eronder ligt de levendige dorpskern met winkeltjes en restaurantjes in oude pandjes. Erg leuk.

Maar twijfel over het wonen daar bevangt mij. De laatste bewoners zijn overleden. En de overige inwoners van het complex …eh,  bijna.

Weer buiten op de stoep zegt onze aankoopmakelaar onomwonden:  „Waarom dit? Is voor jullie toch tien-vijftien jaar te vroeg?!” Kijk, hij kost een lieve duit, maar dáár neem je zo’n schat nou voor.

Weemoedig kijken we naar de gezellige dorpsstraat. Voor ons laatste oordeel komt onverwacht hulp. Een oudere heer schuifelt aan bij ons gesprek. „Is die makelaar van de verkoper al weg?”

Enthousiast neemt de man diens taak over. „Ik woon hier prima, erg tevreden. En weet u, de lift, daar heb ik me hard voor gemaakt. Het duurde even, maar hij is eindelijk aangepast. Ik zeg, daar moet toch een brancard inpassen! En een doodskist!”

We zijn eruit. En trekken elders in. Begane grond, wel zo handig. Vanwege de piano zullen we dan maar zeggen.

 

Seksist (?)

Seksist (?)

Seksist(?) (column uit 2015)

Er zijn, stelt wetenschapper Tim Hunt, drie bezwaren aan het werken met meisjes in een laboratorium: “Je wordt verliefd op ze. Ze worden verliefd op jou. En wanneer je ze kritiseert, barsten ze in tranen uit.”

 

Het is niet onmogelijk dat Tim Hunt, vanaf de geboorte, niet weet hoe om te gaan met interne en externe prikkels. Sommigen noemen dat autisme, maar dat wordt tegenwoordig vaak als scheldwoord gebruikt en dat vind ik ongepast.

 

Niet dat ik niet wil schelden, maar dan scheld ik liever normaal. En zeg ik dat hij een woord van drie letters (oude-scheepsterm-eerste-en-laatste-letter-zijn-identiek) is. Oftewel de man is gewoon een nerd die stomme grapjes maakt, daar barst het van in de wetenschap.

 

Waar Tim Hunt op doelt is trouwens helemaal waar: dat gedoe op de werkvloer. Ik heb hetzelfde met mannen. (Alleen die gaan niet huilen bij kritiek maar worden anderszins irritant.)

 

Maar ik kan als vrouw wél zo’n grapje maken over het andere geslacht. En ik maak me sterk dat hoogleraren van de vrouwelijke kunne dat óók mogen, zonder ontslagen en vernederd te worden, zoals deze 72-jarige winnaar van de Nobelprijs.

Zijn excommunicatie is, behalve disproportioneel, ook nog discutabel, omdat hij als man iets niet mag waar vrouwen wél mee weg komen.

Wie is hier nou seksist?

 

Meisjes, meisjes, meisjes dan toch (en al die schijterige jongetjes die hieraan meewerkten): als we het van dit soort openbare executies moeten hebben, na nota bene een Twittertribunaal, wordt het nooit wat met gelijkwaardigheid.

 

 

Rammelen

Rammelen

Rammelen (column uit 2015)

 

In mijn thematuintje staat het in de luwte: opvoeden. Gevoelig onderwerp. Dat bleek ook toen Sheila Sitalsing er vorige week in Volkskrantmagazine over schreef. De Surinaamse “Roy,-ik-ga-jou-rammelen”-opvoedingsstijl werd in het zonnetje gezet. Om bijna onmiddellijk daarna terecht te komen in een Hollandse storm van verontwaardiging, want slaan is uit den boze, toch?

 

Sitalsing had “Waarom?Daarom!” van cabaretier Roué Verveer gelezen en daarin wordt het onderwerp nóg grappiger gemaakt door de Surinaamse stijl scherp af te zetten tegen de Nederlandse Fleurtje-ik-ben-niet-boos-maar-verdrietig-opvoeding.

 

Ons werd op een geestige manier een spiegel voorgehouden en dat kan nooit kwaad.

 

Toch schuurde het bij veel lezers, ook bij mij een beetje. Ik ken minstens twee volwassenen die in hun kindertijd zo’n exotische rammelopvoeding hebben mogen genieten, letterlijk. Ze waren trouwens oer-Nederlands.

 

En als je weet dat ook nú nog in elke schoolklas gemiddeld één kind zit dat thuis wordt mishandeld, dan is “Ik ga je rammelen” geen gelukkig gekozen titel voor een stuk dat gewoon een wat strakkere opvoeding (U zeggen, niet tegenspreken) wil propageren.

 

Als je als krant vervolgens kritiek pareert met te zeggen dat Volkskrantmagazine niet zo serieus bedoeld is, maak je er dan niet nét iets teveel een vermakelijk niemendalletje voor het weekend van?

De schuurplek werd door de ombudsvrouw van de Volkskrant én door columniste Sitalsing gelukkig erkend.

 

Los van het artikel voel ik nóg een schuurplekje.

 

Opvoeden is optreden, als dat voor kinderen nodig is. Maar soms lijkt het wel optreden als in een voorstelling: in supermarkt, trein, restaurant, op verjaardagen, camping en school zijn we elkaars publiek bij een stukje theater.

 

De acteurs laten zien hoe goed ze aan het opvoeden zijn. Demonstreren dat je niet over je laat lopen. Of dat je die geduldige moeder, die aandachtige vader, die fijne opa, die lieve oma en die ideale leerkracht bent. Allemaal voor de kinderen. Of voor elkaar?

 

Laat ik overigens eerlijk zijn: ik zou zo’n ‘verdrietige’ zeurouder graag eens willen…uh… rammelen.