Blauw

Blauw

De hand met de blauwe handschoen op mijn arm voelde aangenaam warm. Toen zijn collega en hij in corona-outfit met onderzoekende blik binnenkwamen, wist ik dat ik moest uitleggen waarom ik de huisartsenpost had gebeld. Ik was moe en besloot het kort te houden: ‘ik voel me zó k*t!’

Ik kreeg er twee glimlachen voor terug. En die warme blauwe hand dus. Ik stak toch maar mijn verhaal af over een ellendige nacht met hevige slokdarmkramp en overgeven. Pas toen ik ze even later fronsend naar mijn hartfilmpje zag kijken, gaf ik mijn eigen diagnose op. Ik maakte een redelijke kans op een andere, dus dan doe je zoiets ruimhartig.

Die andere kwam in het ziekenhuis. Daar lag ik weer, net als vier jaar geleden, maar nu zónder afspraak en mét een infarct. Zeiden ze tegen me. Ook nog een oude, zeiden ze tegen me. Dit gaat niet over mij, zei ik tegen mezelf. Ik speelde het spel maar mee, soms ben ik meegaand. Bovendien lukte het om een of andere reden niet om de rol van gezonde vitale oudere te spelen.

Waarom ik dan ’s nachts 112 niet had gebeld, vroegen ze. Ik weet niet meer wat ik zei. Maar er waren goede redenen. 1. Een hartaanval kwam niet gelegen, zo midden in onze verhuizing. 2. Lief L., moeilijke slaper, sliep net zo lekker. 3. Zolang iemand een emmer kan pakken en naast zijn bed kan zetten, heeft die geen hartaanval. En dat kon ik allemaal.

De werkelijke reden moge duidelijk zijn: ik kon niet meer goed nadenken. Spijtig, maar het was wel fijn dat de mevrouw van de huisartsenpost dat wél kon. (Ik heb zo’n kramp in mijn slokdarm, kan ik even langs komen? Bent u kortademig? Soms, ja. Maar nu, bent u kortademig? Eh, ja. Ik stuur een ambulance. Nee, doe maar niet, dan schrikken de buren zo. Ik stuur een ambulance. Oké dan, maar geen spoed hè. Ja, wel.)

Of ik er iets van heb geleerd? Zeker!

Blauw vond ik altijd koud, maar blauw kan heel warm en welkom zijn.

En voortaan iets eerder bellen, misschien.

Wrokdown

Wrokdown

J.Garget via Pixabay

Lang, lang geleden -wij spreken nu over de maand januari van het Jaar des Heeren 2020- behoorde ik nog tot het exclusieve groepje van 17 miljoen premiers van het Koninkrijk der Nederlanden. Ik was beslist graag in zijn schoenen gestapt, had hem op zijn neoliberale sokken naar huis gestuurd en was met mijn sociaaldemocratische visie het land gaan besturen. Daarbij zou ik alle deuren en vensters eens flink tegen elkaar hebben opengezet, zodat Europa ook weer een kans kreeg om aan te waaien.

Maar begin maart ben ik vol overtuiging opgestapt als beoogd premier.

Het enige wat makkelijk is in crisistijd, is fouten maken en ik zou er al zoekend en onderzoekend veel meer gemaakt hebben dan Rutte, van Dissel en het OMT.

De trend werd toen om je aan te sluiten bij de 17 miljoen virologen, maar die hebben het zonder mij moeten doen.

De lockdown heeft eerlijk gezegd niet het beste in mij wakker geschud: ik kreeg de zenuwen van die verstarde wereld in onnatuurlijke pose en ik was bloedchagrijnig.

Zoals het nu is, kun je het geen lockdown meer noemen, maar de wrok blijft.

En ik ben niet de enige, alleen dat uit zich bij sommigen anders. Je kon er op wachten natuurlijk, maar er verscheen een tijdje terug dus opeens een Engel die de jezus ging lopen uithangen. Eerst met Viruswaanzin, totdat  hij bedacht dat dat een veel te nauwkeurige omschrijving was van Zijn Woord. De stap van  waanzin naar waarheid was snel gemaakt en de beweging is een doorslaand succes bij minigroepjes die in het pre-coronatijdperk al precies wisten hoe de niet-gevaccineerde hazen op onze platte aarde eigenlijk liepen: geknecht door onzinregeltjes van hogerhand.

Ik laat ze maar.

Eigenlijk zou deze column over mondkapjes gaan en dat daar alles al over gezegd was, op één ding na: dat niemand gezegd had dat ze mij onwijs goed staan. En dan zou er een uitvoerig verhaal gevolgd zijn over waarom ze mij zo onwijs goed staan. Maar mijn jongste dochter zei laatst dat ze mij onwijs goed stonden, dus daarmee is nu écht alles wat er toe doet over mondkapjes gezegd.

En mijn kriebeligheid begint ook minder te worden, dus misschien zal mijn volgende column nou eens niet over dat *u*virus gaan.

 

 

 

 

Ziek en Zo

Ziek en Zo

Ylanite Koppens via Pixabay

Nee, het gaat goed met me, dank U.

Maar dit jaar is het ongenode gast Corona die het griepvaccinfeestje loopt te verzieken, zoals een paar jaar geleden een influenza A-virus mijn lief L. met griepprik en al probeerde uit te schakelen.

Ik herinner me de plotselinge quarantaine op de vierde dag van de ziekenhuisopname. Dochter N. en ik kwamen, na een kopje thee in het ziekenhuisrestaurant, terug op zijn kamer en keken naar een lege plek. Of een leeg bed, dat herinner ik me niet meer, maar het lijkt me duidelijk dat we een zekere patiënt misten. Het ergste scenario schoot even door mijn hoofd, maar zo snel -in een half uurtje van bijna beter naar einde verhaal- werkt Magere Hein meestal niet.

Lief lag nu apart, want eindelijk was er ontdekt wie die gemene indringer was en die wilden ze liever niet in een ziekenhuis verspreiden. En daar zaten we opeens met mondkapjes en handschoenen aan te zweten en te kijken naar het gezicht van een beduusde maar vrij ademende patiënt die al niet meer aan infuus of zuurstof lag. Hij leek, na al die zorgelijke dagen die achter ons lagen, nu verreweg de gezondste van ons drieën, zal ik maar zeggen.

De volgende dag mocht hij dan ook naar huis, hij nu wel met mondkapje en ik niet. Zo door het ziekenhuis lopen, de taxi in en thuis mocht het kapje af. Quarantaine voorbij.

Want wat is wijsheid? We zitten nu bijvoorbeeld in Duitsland en ik vraag me af of we over een paar dagen Nederland in mogen. Ik bedoel: deze bejaarde licht astmatische hart-/vaatpatiënt heeft zeg maar alle papieren, maar is niet van plan om dat virus te krijgen en al helemaal niet om er aan dood te gaan, maar wil wel naar huis. En als een Duitse minister een epidemie verwacht en dat komt uit, dan zullen er in Nederland al gauw geen melige grapjes meer worden gemaakt over van top tot teen beschermd een Chineesje pakken.

Verweggistan is nu dichtbij en zo zullen ze heel argwanend kijken naar hun naaste oosterburen en alle mensen die daar vandaan komen, gele kentekenplaat of niet.

We gaan het zien en als dit allemaal voorbij is, hebben we weer wat geleerd over het leven. We hebben veel maar niet alles onder controle en ziekte en dood horen er nog steeds gewoon bij.

 

 

 

 

Waterland

Waterland

Misschien is het een teken dat het niet zo goed met me gaat, maar de laatste tijd zie ik mijn land af en toe met de ogen van een buitenstaander.

Dissociatie of zo, klinkt ernstig maar het bevalt uitstekend, kan niet anders zeggen.

Doorgaans zit ik binnen tegen een beeldscherm aangezogen.

Dat biedt een venster op de buitenwereld. Zeggen ze.

Maar volgens mij is het gewoon een echt scherm: ik zie de buitenlucht -met daaronder allemaal leuke dingen- niet.

Als ik zo aan het lezen ben (ook in de papieren krant, trouwens) ziet Nederland er voor mijn geestesoog ongeveer als volgt uit: asfalt en rails waar ernstige mensen overheen racen om te werken. En baksteen, waar ze werken en slapen en internetten.

En heel soms een klein beetje leven en liefhebben.

De rest van de wereld is voor mijn geestesoog heel groot en bepaald niet op orde en bijna iedereen maakt ruzie over geld en macht en land.

De aarde warmt op en daarover maken ze dan ook nog ruzie.

Dat dus.

Maar af en toe ga ik naar de echte buitenwereld.

Zaterdag voer ik op een klipper op het Markermeer.

Want hé, was ik toch helemaal vergeten dat er ook nog water was in Nederland!

Als ik door zo’n historisch stadje aan het water naar de boot loop, zie en proef en ruik ik vakmanschap en inventiviteit.

En ik ervaar een zekere trots, al weet ik niet of het de mijne is of de originele, uitgestraald door de eeuwenoude spullen van de trotse mensen die dit lang geleden gemaakt hebben: bootjes, dijken, ophaalbruggen, knusse huisjes, stoere forten en kastelen.

Ik ben trots op mijn Hollandse waterland.

En dan dat water zelf.

Het hangt er natuurlijk wel van af met wie je vaart (dat was in orde: lieve mensen), maar op het water word ik rustig en krijg ik gewoon een ruimere blik op de wereld. Je kan natuurlijk zuchten dat je nergens meer kunt kijken zonder horizonvervuiling, maar daar ben ik niet van.

Waarom mag je aan de verre rand van de natuur niet zien wat mensen gemaakt hebben?

 

Dit is een saaie column aan het worden. Want het was ook nog heerlijk weer. Het oer-Hollandse niet-te-koud-niet-te-warm-zonnetje-wolkje-windje-weer.

En -het moet niet gekker worden- heel normaal voor de maand van het jaar hier.

 

Er verandert veel, maar er blijft nog lekker best veel hetzelfde.

Er gaat nogal wat mis, maar niet alles.

Er is werk aan de winkel, maar uitrusten kan geen kwaad, kan je weer beter werken.

 

Ik was het met mijn troebele geestesoog bijna vergeten.

 

 

 

 

(foto’s L. Jonker)

 

 

 

Aan huis

Aan huis

Aan huis (column uit 2017)

Ze wijst op een leeg doosje naast de prullenmand. ‘Dat misschien?’

Het is groot genoeg, dat wel.

‘Maar er staat bol.com op’, zeg ik.

‘En dat?’

Het wordt de krantenmand, ooit gekregen als kerstpakket, destijds iets feestelijker gevuld dan nu gaat gebeuren.

 

‘Prrrrt’, zei het poesje twaalf jaar geleden in asiel ‘Het Kattenpaleis’ tegen ons, toen mijn jongste dochter en ik haar kant op keken. Deze zesjarige werd ons aangewezen als de enige poes die gewend was aan honden.

Onze hond vond poesjes erg lief, maar dat snappen niet alle katten, vandaar.

 

‘Prrrrt’ klonk zacht, ging iets omhoog en eindigde in een vraagteken. Tegelijkertijd ging ze in een uitdagende aaihouding liggen.

Dat weet ik nog zo goed omdat ze dat twaalf jaar lang is blijven doen, elke keer als je de kamer binnen kwam, waar ze ‘Tevreden-Opgerolde-Poes’ lag te wezen.

 

Tot vandaag.

Ze at en dronk al dagen niet, maar dat zijn we wel gewend: gezond was dit kleine maandagochtendmodelletje nooit.

Vóór ze ‘Het Kattenpaleis’ mocht verlaten om in ons nederige stulpje haar intrek te nemen, moest ze eerst een kuurtje daar afmaken: bronchitis.

 

Niet lang daarna brachten we een eerste bezoekje aan onze eigen dierenarts, want bronchitis was dus zeg maar haar ding.

Het bezoek bleef alle betrokkenen lang bij: hoe een klein katje kwaad kan worden.

Ze maakte haar naam -die ik haar niet gaf en die ik eigenlijk had willen veranderen- helemaal waar.

Hierna liet ik een andere naam en ook de bezoeken aan de dierenarts maar voor wat ze waren: ze heette Tijger.

 

Bij tijd en wijlen hoestend en piepend, leefde ze opgewekt verder maar toen ik haar een paar jaar geleden toch een beetje netjes wou achterlaten voor de vakantieverzorgers, ging ik nog maar eens naar de dierenarts.

Ze was minder fel, maar op de terugweg kreeg ze van de stress een astma-aanval en toen heb ik haar beloofd dat ze nooit meer hoefde.

 

Maar ‘prrrrt’ was er altijd en vandaag niet.

Levensgezel L. had de afgelopen nacht vergeefs geprobeerd haar te troosten toen ze liep te klagen. Op ons bed slapen hielp ook al niet meer.

 

En zo komt het dat ik met een dikke keel en met mijn katje in een blauwe handdoek in mijn armen zit te bekomen van haar euthanasie -haar nieren waren op- en dat de ‘Dierenarts-Aan-Huis’ alles regelt.

 

We leggen haar voorzichtig in het krantenmandje.

 

En ik bedenk dat ‘aan huis’ ook voor mij het beste was.

Laat me

Laat me

Laat me (column uit 2016)

Leed valt niet te vergelijken,  wel hoe mensen ermee omgaan.

 

Het indrukwekkende van Liesbeth List – lees vooral dit interview in Volkskrantmagazine – is dat ze haar levensgeschiedenis, getekend door oorlog en mishandeling, erkent als bizar en wreed, maar dat ze de regie over haar leven op een positieve manier in de hand heeft genomen en die nooit meer heeft losgelaten: ‘Met negatieve mensen bemoei ik me niet’.

 

Dat wordt hem voor mij voor 2017, bij deze. Met uiteraard de toevoeging dat ik er streng op toe zal zien niet zélf een negatief mens te zijn.

 

Je ziet wel eens anders.

Er zijn mensen met een rot jeugd die niet achteromkijken, niet willen wijzen naar schuldige ouders en niks te maken willen hebben met therapie.

Best knap, best flink.

 

Toch zijn dit vaak mensen die in mijn ogen wat minder makkelijk in de omgang zijn.

De uitgespaarde rekening voor gesprekstherapie wordt alsnog gepresenteerd, maar dan aan de omgeving.

Het boze binnenleven wordt aan de buitenkant gepolitiseerd. Elk gesprek is vermoeiend, koetjes en kalfjes bestaan niet.

 

Geef mij Liesbeth List maar.

 

Want met aardige mensen bemoeit ze zich uitdrukkelijk wél, ook al zijn ze gigantisch aan de fles.

De hartstochtelijk levende, kwetsbare Ramses Shaffy, haar vriend voor het leven, betaalde de prijs voor zijn verslavende medicijn tegen levenspijn: hij ontwikkelde Korsakov.

Ze greep zorgzaam en liefdevol in, ook al zong hij tot op het laatst overtuigend mooi Laat me .

 

Shaffy en List laten zien hoe aardig mensen kunnen zijn voor elkaar, ook al heb je het als kind niet echt getroffen.

Sommigen onder hen leven niet per definitie gezond, maar ze durven wel hun pijn en kwetsbaarheid te laten zien.

 

Eigenlijk vind ik dat ook flink.

 

Struikelen

Struikelen

Struikelen (column uit 2016)

Het is een rustige zondagochtend. Ik laat onze Bobby uit en als ik de hoek van een zijstraat nader, zie ik Julius, met zijn baasje aan de lijn.

Baasje combineert uitlaten met joggen, maar dat heeft hij niet eerst aan Julius uitgelegd.

Die trekt zijn eigen pad: de lijn wikkelt zich rond een antiparkeerpaaltje en baasje jogt verder en ik ben heel benieuwd hoe dit gaat aflopen.

‘Oeoeoeoe….pssss’, zegt het baasje, maar hij houdt zich na enkele bloedstollend spannende struikelpassen toch lachend overeind.

 

We praten even, want dat doen baasjes terwijl hun hondjes geduldig wachten.

‘Jij hebt tenminste een échte hond’, zegt hij over ons middelgrote cockertje, toch niet echt een stoere mannenhond.

Maar als ik naar zijn kleine witte caesarhondje kijk, snap ik wel wat hij bedoelt. ‘Het is de keus van de kinderen, maar anders…’.

 

We keuvelen nog even door en op het laatst vraag ik terloops ‘Maar hoe gaat het verder, buurman?’, want hij is net gescheiden, las ik in de krant.

‘Ja hoor, gaat wel goed’, zegt hij en uit zijn lichaamstaal maak ik op dat hij de belangstelling wel waardeert maar er verder niet over wil praten.

 

We zijn inmiddels verhuisd.

Maar nu is hij in zijn onbesuisdheid weer gestruikeld, las ik in de krant.

Doordat de lijn van onze electorale democratie zich om een verkiezingspaaltje wikkelde kwam hij abrupt tot stilstand.

 

Een drama – zoals dat in de media natuurlijk weer genoemd wordt- vind ik het niet.

Hij komt wel weer op zijn pootjes terecht, bijvoorbeeld in de sector alternatieve energie en duurzaamheid.

 

Maar ‘alles geven’, zoals hij bij zijn afscheid zei dat hij gedaan had, zou ik niet meer doen.

Is niet duurzaam en er zijn vast wel alternatieven.

 

 

 

 

Zomerkleren

Zomerkleren

Zomerkleren (column uit 2016)

Zevenennegentig is Riek, mijn bovenbuurvrouw. In het gedeelte van het complex waar wij onze benedenwoning hebben, zijn geen liften.

“Ja, Maaike, daar denk je toch niet aan als je jong bent, dat zo’n trap lastig kan worden!” Ze telde bij het betrekken van het appartement zeventig lentes en het tekent haar levensinstelling: leef bij de dag.

En wees oprecht.

Want toen de gereformeerde dominee -‘Ik heb een heel leuke kerk hoor’- tien jaar later vroeg hoe het was om tachtig te worden sprak ze opgewekt: “Helemaal niet fijn!”

Onlangs bezocht hij haar weer en ze had gezegd: “Moet je me niet nog wat vragen?”

Onze eerste kennismaking was een paar maanden geleden. Wij hadden bij al onze buren een brief in de bus gedaan, waarin de overlast van de verbouwing in ons aanstaande huis zo tactisch mogelijk verwerkt was.

Net terug in ons oude huis ging mijn mobiel af. Tegen de tijd dat ik die onder uit mijn tas had gevist had Riek de voicemail al ingesproken: “Maaike, wat ontzettend leuk dat jullie dat doen, zo’n brief, echt aardig! Kom zeker eens langs om kennis te maken, ik kom de deur haast niet meer uit, maar je bent van harte welkom. Oh, je spreekt met Riek, de bovenbuurvrouw. Nou, nog heel erg bedankt, hoor, erg leuk!”

De lage, maar vitale stem en de energieke rollende r moet u er even bij denken en u zal begrijpen: mijn hart was gestolen.

Riek heeft ongelooflijk veel last gehad van de verbouwing, tot en met een stroomstoring toe. “Ik word er zo zenuwachtig van!”, zei ze over dat laatste, toen we belden om te vragen hoe het ging.

Maar ook “Ik ben blij als het allemaal voorbij is, en jullie ook natuurlijk!”

Zover is het nu, van de week kwam ze kijken. “Wat hebben jullie er iets moois van gemaakt!”, met het enthousiasme van een kwieke vijftiger.

Na een uurtje excuseerde ze zich: ze werd moe, ik kon het zien. Gesprekken volgen en voeren is niet makkelijk als je zo doof bent.

Helder is ze nog wel. Ik vroeg of ze het bij ons niet te fris vond. “Ik zorg dat het bij mij 23 graden is, zomers en in de winter. Maar waarom draag ik dan nu winterkleren en over een half jaar zomerkleding, snap jij dat, Maaike?”

 

Enthousiast over het mooie van het leven, eerlijk over het niet meer zo mooie: zó wil ik oud worden, met humor en verwondering.

 

 

Op aarde

Op aarde

Op aarde (column uit 2015)

Ik duw het voorwiel in één van de standaards, mijn fiets is de enige. Een paar meter verder, op een bankje in de zon, zitten drie jonge meiden voor het rouwcentrum. De ernstige gezichten passen niet helemaal bij hun outfit, die weliswaar gepast zwart, maar ook best sexy is.

 

Mijn fantasie staat altijd standby en springt aan: ze hebben misschien een leeftijdgenoot begraven.

Waarom denk ik dat eigenlijk? Is het het zwart -de kleur van het laatste afscheid- tegen die frisse jonge huid, een nadrukkelijke perspectief op vruchtbaarheid en voortzetting van het leven? Of is het mijn verdrietige ervaring dat de toekomst voor sommige jonge mensen abrupt van tafel wordt geveegd, net zo onverbiddelijk als voor mensen die hun toekomst tot en met het laatste restje geconsumeerd hebben?

 

Op de plaats waar mijn zus en ik drie maanden geleden onze broer de auto met de urn van onze moeder zagen parkeren, staat nu een andere, en een lege draagbaar op wieltjes. Bij ons was toen een kruiwagen klaar gezet, maar de beheerder kon de bescheiden steen met urn gewoon in zijn handen dragen.

 

Ik pak de bloemen voor mijn moeder en loop naar haar urnentuintje. Niet helemaal rechtstreeks trouwens. Bij de verdeling van het erfelijk materiaal ten tijde van mijn conceptie won mijn vader waar het ging om oriëntatievermogen. En dus loop ik vaak verkeerd en zelden goed.

 

Mijn moeder staat, nu ze deze aarde verlaten heeft, met haar urn boven aarde. Toen ze hier nog was verkoos ze het om later ‘toch maar gecremeerd’ en niet begraven te worden. ‘Als je hoort van die troep in zo’n kist…’ Van een eigen plekje zag ze toch maar niet af, ‘maar ik wil niet in zo’n muur’. Dus het werd een tuintje.

De lange rode roos die ik er tijdens de bijzetting neerzette is nu onherkenbaar als bloem, maar als ik hem uit de vaas pak, blijken de stekels van de steel nog goed te werken. Het heeft deze mooie zomer ook overtuigend geregend. Ik neem me voor om, behalve handschoenen, de volgende keer ook een stoffer mee te nemen om de opgespatte zanderige aarde rond de urn op de gedenkplaat weg te vegen. Boven aarde is boven aarde, toch?

 

Als ik weer bij mijn fiets kom, kijk ik hoe ver de nazit is. Ik zie wat ouderen en een klein meisje. De meeste mensen zijn al weg of staan op het punt om te vertrekken.

Daardoor voel ik me ietsje geruster in mijn ongemak: wanneer ik nú met mijn rode blouse en spijkerbroek even van de sanitaire voorzieningen gebruik ga maken, val ik wel op, maar voor minder mensen.

 

Er zijn daar meer dames voor een snelle visite en ik herken in hun doen en laten die merkwaardige opluchting die zich meester maakt van mensen na het officiële afscheid van hun doden.

 

Er wordt weer hard gepraat, de klus is geklaard, het leven gaat door. De volgende stap is samenkomen en consumeren op een levendige plek op deze mooie aarde.

 

“Op naar de Kagerplassen!”, hoor ik een vrouw zeggen. Dat bedoel ik.

 

Als ik naar huis fiets besluit ik dat het een afscheid was van iemand die een lang leven heeft mogen hebben, zoals mijn moeder.