Punt

Punt

illustratie pixabay

Het duurt bij de reacties op bepaalde politici nooit lang, of daar komen dan toch de ‘maar-hij-heeft-wel-een-punt-poppetjes’. Dat was zo bij Pim Fortuyn, daarna bij Geert Wilders en nu dus bij Thierry Baudet.

Nou lijkt het me erg moeilijk om geen punt te hebben.

Met een beetje moeite -of zelfs zonder dat- valt er in deze verre van volmaakte samenleving altijd wel wat te vinden dat gezegd kan of moet worden. Daar blijft het meestal dan bij, is mijn ervaring. Heel soms komen er nog wat punten bij een punt, onder luid applaus van de volgelingen die dan zeggen dat Hij tenminste zegt wat hij denkt. Of dat hij zegt wat je in Nederland niet mag zeggen. En het woordje taboe komt dan ook al gauw voorbij, die stoplap van de luie denker.

Baudet is heel speciaal. Want hij is intellectueel en schrijft boeken en essays. ‘Joh, daar moet je wat mee doen’, zei iemand en toen ging hij in de politiek. Het kan ook dat hij zelf zin had in iets opwindends naast al dat gedenk.

Feit is dat we nu zitten met een vragen-geen-vragen-partijleider, met volgelingen die eruit vliegen als ze wel vragen hebben en kiezers die vinden dat hij het allemaal heel goed zegt en dat nog steeds vinden als ze thuis hebben opgezocht wat het eigenlijk betekent wat hij zegt. Voor het geval u mij nou denigrerend over anderen vindt: ik moest boreale wereld óók opzoeken.

Ik stel natuurlijk weer veel te hoge eisen, maar wat heb ik aan Baudet en het Forum voor Democratie? En wat heeft Nederland eraan? Laat ik voor mezelf spreken: ik kan er niks mee.

Maar het negeren van een kokette praatjesmaker -wat ik doorgaans doe- is in dit geval geen optie. Hij mag flirten met wie hij wil, maar sommige vriendjes vind ik eng, vandaar. En zijn heimwee naar vroeger ook, eigenlijk. Bevlogen spreken over een toekomst die in het verleden ligt, gaat altijd gepaard met het terugdraaien van verworvenheden van anderen: witte man Baudet gaat niet inleveren, denk ik.

Dat is dan mijn punt.

Stalletje

Stalletje

Stalletje (column uit 2017)

  “Kijk, heeft mama zelf gemaakt”, zegt één van mijn kinderen tegen haar lief. We kijken naar het kerststalletje. De laatste jaren zet ik het maar op de piano, buiten het bereik van de onderzoekende handjes van de jongste kleinkinderen.

“Ook de beeldjes?”, wil schoonzoon weten.

Maar die zijn niet van mijn hand, maar van Oom Han, een vriend van mijn vader.

Ik herinner me hem van vrolijke borrelpartijen, eind jaren vijftig.

Het contact tussen mijn ouders en de amateur-beeldhouwer verwaterde. Of werd abrupt afgebroken, dat kan ook: de toenemende vroomheid van hun vriend en zijn vrouw was mijn ouders gaan tegenstaan. De Heilige Familie bakken en glazuren in de late jaren veertig is één, maar daar kon je het volgens  de doorgebroken katholieken -die mijn ouders in de jaren zestig  inmiddels waren- maar beter bij laten.

Maria en Jozef aanbidden hun kind in deze uitvoering inderdaad heftig, maar dat kun je moderne ouders ook aanwrijven. De vader hier overdrijft het ‘t meest: zijn eerbiedig gebogen houding heeft hem eens op zijn neus doen tuimelen, een val waarbij hij beide biddende handen brak. Vader is nu gelijmd.

Jezus ziet er in zijn kribbe niet zo pasgeboren uit. De naar zijn ouders uitgestoken armpjes kunnen van alles betekenen. Ik hou het op “Haal me hieruit –nu kan het nog”.

Zijn devote ouders blijven bidden en reageren weinig responsief, daar kan ik voor dat arme kind ook niks meer aan veranderen.

Maar wat kritiseer ik? Boetseren is namelijk heel moeilijk. Ooit dacht ik –de stal was al af- er zelf wel even een ezel en os bij te fabriceren. Ik kocht klei en ging aan de slag en stopte na een kwartier want het werd telkens een dino.

Deemoedig toog ik naar de pastoriewinkel.

Os en ezel hadden daar de prijs van echt vee, daarom kocht ik twee kleine schaapjes voor 35 gulden. Ze zaten aan elkaar, ik kon er niet slechts ééntje aanschaffen voor de helft en hopen dat Jezus het wonderbaarlijk zou vermenigvuldigen -iets waar hij later met brood en wijn best wel goed in bleek te zijn.

Terug naar wat ik dus wél zelf kon: het stalletje. Van kosteloos materiaal, zoals dat heet. Men neme een paar wijngeschenkkistjes en een overgebleven balkje om zelf een boekenkast te maken et voilà.

Het stro werd ruimhartig ter beschikking gesteld door de konijnen die we toen hadden en het trapje naar de hooizolder werd gemaakt van aanmaakhoutjes.

Het enige dat ik kocht was een scharniertje voor de deur naar het beestengedeelte. Waar die beesten niet eens zaten, ook niet in het echte kerstverhaal want ezel en os stonden Jezus immers bij de kribbe warm te blazen.

Maar dat vertelde ik allemaal niet aan mijn schoonzoon. Wel dat ik de beeldjes na Kerstmis nog steeds inpak in dezelfde oude krant –De Tijd van 14 december 1949- als mijn moeder deed.

Vond ie wel leuk, hij is zelf een krantenjongen, van het Financieel Dagblad.

Ik ben nog anderhalf jaar jonger dan die oude krant. Vind i k dan weer leuk.

Heimwee

Heimwee

Heimwee (2016) (foto: de Rijk)

‘Soms heb ik heimwee naar een tijd die ik nooit heb meegemaakt’, zei één van mijn dochters eens. Nostalgie is niet alleen voor oudjes.

De aanloop naar onze recente verhuizing bracht, niet onverwacht, regelmatig heimwee bij mij naar boven. Naar de tijd die ik wél had meegemaakt dan.

Je hele leven gaat je door de stijve handen, de ouder wordende rug bukt net iets moeizamer onder de balken op zolder en het evenwichtsgevoel op de trap daarnaartoe is ook niet meer wat het ooit was.

Zo neem je, al opruimend, niet alleen afscheid van je spullen en het leven dat er bij hoorde, het is ook een beetje toedeledoki naar een jong en vitaal lichaam.

Inderdaad, het mooie comfortabele huis is jong en heeft alles van een nieuw begin, dat hield ik mij een jaar lang voor ogen. En ja, dat was een troostrijk vooruitzicht. Maar in de noodzakelijke renovatie en verbouwing is mijn lijf niet meegenomen.

Nou had ik behalve de eigen aannemer ook Marijke Helwegen kunnen bellen om naar die van haar te vragen, maar daarvan zag ik af: lichaamsrenovatie vind ik eng, duur, niet mooi en dood ga je toch.

Ik ben heel tevreden nu want ik woon mooi en mijn lijf is ook prima, niks meer aan doen.

In die vredigheid mijmer ik of er een etymologisch verband is tussen memories en mijmeren: gaan mijmeringen uitsluitend over herinneringen? Is peinzen hetzelfde als mijmeren, maar dan met een frons op je voorhoofd? Krijg je heimwee van mijmeren, of mijmer je omdat je heimwee hebt?

Bij mij komt heimwee af en toe zomaar om het hoekje steken. ‘Staat bij de voordeur’, zei levensgezel L. toen ik iets zocht in ons nieuwe huis. Beeld van de deur die decennia lang onze voordeur was: AU!

Tevreden zijn met het nu en toch een beetje heimwee hebben: het kan.